Gunther Moriau


België
W: www.gunthermoriau.be
E:
T: 0477 93 49 66

info

Met de Belgische ambiguïteit – diezelfde die René Magritte, Marcel Broodthaers en Hergé als hun voedingsbodem kunnen opeisen – is Gunther Moriau opgegroeid. Geboren in Brussel als zoon van een Franssprekende moeder en een Vlaamse vader werd hij tweetalig opgevoed. Deze dichotomie wordt nog eens versterkt door het feit dat hij niet in de Belgische hoodstad, maar in één van haar randgemeenten opgroeide. Voor Brusselaars is hij geen echt “ketje”, terwijl hij elders in het land wel als Brusselaar wordt beschouwd. In ieder geval, deze Belgische tweeledigheid doordrenkt Moriau’s werk.

In dit werk gaat het echter niet om een malaise, maar eerder om een omhelzing, een insluiting van een karakteristiek Belgische en in het bijzonder Brusselse situatie die zich in de eerste plaats typeert in de taal. Dit is niet louter de gesproken taal (Nederlands-Frans), maar eveneens het abstracte concept van taal om dingen te benoemen binnen éénzelfde taal en omgekeerd de taal der objecten. Gunther Moriau heeft een fascinatie voor de Belgische situatie. Juist die fascinatie primeert in zijn denken over taal en werk – en impliceert de positieve onwil om deze toestand te veranderen.

De ervaring van en de fascinatie voor de Belgische tweespalt concretiseren zich in objecten die op hun beurt fascineren, die dikwijls absurd bevreemdend zijn, maar telkens heel herkenbaar aandoen. Deze objecten refereren immers naar dagdagelijkse gebruiksvoorwerpen. Door een niet-vatbaar, een niet-begrijpbaar element toe te laten, wordt de manier van kijken naar, begrijpen van en denken over het voorwerp op de helling gezet, uitgedaagd in een tijdelijk ongemak. In deze uitdaging kan men de objecten a priori niet vatten. Echter, de mens heeft van nature uit de behoefte om de dingen te kunnen vatten door ze te benoemen, door een uitleg, een betekenis aan het onverklaarbare te geven, een verhaal rond het onvatbare te verzinnen. Vanaf het ogenblik dat de objecten benoemd kunnen worden, kunnen ze gevat worden. Omdat het in eerste instantie absurde objecten zijn, moeten de mensen de dingen echter op een eigen manier invullen. Het bedenken van een verhaal gebeurt volgens de eigen socio-culturele context van de toeschouwers, niettegenstaande dat de objecten – door hun uiterlijke natuur – zelf aanstalten maken om de toeschouwer op weg helpen in zijn interpretatie. Er wordt reeds een kapstok met vele armen aangereikt om het eigen verhaal aan op te hangen.

Dit werk had nooit gemaakt kunnen worden indien Gunther Moriau geen tweetalige opvoeding had meegekregen. De Brusselse geest van tweetaligheid is een conditio sine qua non voor het tot stand komen van deze voorwerpen. Terwijl dit gegeven onweerlegbaar het oeuvre van Magritte en Broodthaers oproept, heeft het werk een eigenheid die niet weer te vinden is in het werk van de vele navolgers van voornoemde kunstenaars. Gunther vertrekt niet van het modische of het hip-intellectualistische, maar van binnenuit. Het werk is gegroeid uit de eigen levenservaring en onmiddellijke omgeving. Deze uit zich ook in het zich aanmeten van een stijl door het dragen van een bepaalde kledij, het inrichten van de leefomgeving met fifties & sixties meubelen, het rijden in een Vauxhall Victor 1959. Echter, deze bewuste zelfprofilering is niet noodzakelijk het optrekken van een façade als kunstenaar; het is evenzeer de gangbare identiteitsuiting binnen de rock & roll scene. Een uitgesproken esthetisch-theoretische onderbouw ziet de kunstenaar niet als een noodzaak om zijn werk te kunnen vatten.

Gunther Moriau omschrijft zijn eigen levensopvatting en zijn eigen denken als de “filo-mécano”. Dit concept houdt een dubbelzinnige betekenis in. De “filo-mécano” verwijst zowel naar de ‘bricolage’ in dagdagelijkse acties – zo het sleutelen aan een auto – als naar een manier van redeneren waarin verscheidene elementen aangedragen en geassembleerd worden. Terwijl men met mechaniek bezig is, kan er ook filosofisch gedacht worden. Deze “filo-mécano” ligt aan de grondslag van Moriau’s werken. Gevonden voorwerpen vormen frequent de basis van werk. Deze voorwerpen worden gedemonteerd en weer geconstrueerd tot nieuwe dingen die enkel nog maar terloops verwijzen naar de objecten waaruit ze zijn ontstaan.

Eenzelfde constructieproces leidt tot de woorden om eigen werk te benoemen, er titels aan te geven. Costume d’artiste, Baladeur de poisson, Beschermhuls voor rijpende zweer, L’Angueleur, Nipplering protection (for bodysurfers), Chesoir [sic.] de feu conique houden herkenbare woorden in bevreemdende samenstellingen in. Uiteraard reikt de titel soms de sleutel aan tot een meer gangbare interpretatie van het werk. De taal in dewelke deze titels opgesteld zijn, draagt bij tot titels die zelf deel uitmaken van het werk.

Met het plaatsen van plastic naambordjes waarop de titels geëtst zijn, gebeurt dit ook op fysieke wijze. De naambordjes krijgen iets van een ouderwets museum met vitrinekasten vol ongebruikelijke, soms onbruikbare voorwerpen uit exotische landen of lang vervlogen tijden. Deze niet-conforme voorwerpen, indien buiten de context van ‘kunst’ geplaatst, kunnen binnen onafzienbare tijd op hun beurt geïnterpreteerd worden als ongewone gebruiksvoorwerpen. Het element van misleiden en sturen van de verwachtingspatronen van mensen blijft alomtegenwoordig. De naam- of titelplaatjes blijken eveneens industriëel vervaardigd te zijn, net als de objecten zelf. Ze kunnen beschouwd worden als echte utilitaire voorwerpen omdat ze de schijn, de semblance oproepen van echte gebruiksvoorwerpen die massaal op industriële wijze vervaardigd werden. Echter, het gaat steeds om unieke exemplaren.

Een ander aspect dat in het werk schuilt is de lichamelijkheid, een element dat waarschijnlijk voortkomt uit de diabetische toestand van de kunstenaar. Vele van zijn objecten lijken immers protheses, verbeteringen of aanpassingen van het lichaam. Een aantal van die stukken doen erg erotisch aan, lijken mogelijk seksuele connotaties te dragen. Een “werkkoffer” met geconstrueerde voorwerpen die oorspronkelijk notenkrakers, schoen- en eetlepels waren, lijkt één of andere SM-objectendoos volgestauwd met pseudo-gynecologische voorwerpen te zijn. SM-maskers zijn eigenlijk lingerieslipjes met ezelsoren, rood-gelakte schoenen met hoge hakken zijn voorzien van snelheden zonder de achteruit-optie. Het zijn objecten die uiteindelijk expliciet niet-seksueel zijn. Misleiden van de verwachtingspatronen van mensen speelt eveneens een rol. De toeschouwer wordt misschien in een bepaalde richting gestuurd, maar moet er noodzakelijk zijn/haar eigen verhalen gaan rond construeren. De seksualiteit, al dan niet in het werk verscholen, zegt dan uiteindelijk meer over de kijker dan over de objecten zelf. Het Pajottenlandse, en hiermee het Bruegelse element van zelf-relativering en humor vindt uiting in de verbinding van de perversiteit en het jongensachtige.

Niet alle werken zijn voorzien van titels. Voor sommige creaties kunnen er geen titels zijn omdat ze, voor de kunstenaar, op een andere gevoeligheid berusten. Het zijn werken die in eerste instantie gemaakt werden ten gevolge van het overlijden van dierbare vrienden en familieleden. Een wereldbol, in twee helften gesplitst, van rode pluche voorzien en uitgerust met lederen riemen, is een verwijzing naar de gebroken wereld van een kameraad die graag en veel reisde. Een galerijhouder had dit stuk “globe” betiteld, maar het werk staat eigenlijk gewoon voor ‘Frank’, de overleden kameraad. ‘Frank’ anticipeert een kruispunt, een keerpunt misschien in Moriau’s werk dat zijn voorlopige culminatie vindt in een andere schepping die gemaakt werd naar aanleiding van het overlijden van een naast familielid. Het is eveneens een onnoembaar object geworden, niettegenstaande dit beeldhouwwerk tot stand kwam op dezelfde manier als vorige werken. In het ‘monument’ voor de overleden oom werden stukjes, gevonden op het kerkhof op de dag van zijn begrafenis, verwerkt. Het pseudo-industriële aspect verdwijnt uit deze gevoelswerken. Er wordt vertrokken vanuit een ongeveinsde sentimentaliteit, terwijl in de meeste werken elke vorm van sentimentaliteit geschuwd, zelfs verbannen wordt. Juist dit vormt het mogelijke keerpunt in Moriau’s oeuvre, niettegenstaande alle werk een grote éénheid, een coherentie uitstraalt. Hierdoor is het waarschijnlijk een keerpunt of nieuwe weg die zichzelf zal uitwijzen, een keerpunt waar gevoel deel gaat uitmaken van het werk of waar het gevoel weer wordt uitgeschakeld.

Georges Petitjean

Kunsthistoricus Georges Petitjean behaalde een doctoraat over hedendaagse Australische kunst aan La trobe University, Melbourne.