koorddanser
en weefgetouw
‘Dertig spaken zitten in de naaf van het wiel,’ stelt Lau-Tze, ‘maar de leegte ertussen maakt dat de wagen bruikbaar wordt.’
jij
Je produceert 20 werken, je produceert er vijftig, honderd, duizend, honderdduizend, een millioen. De afstand blijft dezelfde. Wat voor richting je ook uitgaat, het doet er niet toe. Je zal altijd dezelfde werken maken, ook als je altijd andere werken maakt. En als het wiel rolt, en de spaken bewegen mee in die beweging, dan ben je zelf overal en nergens en alleen op die plek.
Je bent niet de kern van het werk. Nee, want je zoekt afstand. Het werk ontstaat omdat jij een van de mogelijkheden was. De kern is de kern. Het is de mogelijkheid en tegelijk de onmogelijkheid om niets anders te weten dan die kern. In dit beginsel, dat de hele tijd door om zich zichzelf heen draait, is alles leeg en stil.
maar er is a en b
of
heb ik het verkeerd voor
Elke wet staat voor een totalitaire ingreep. Maar, in de verbeelding zijn geen wetten. De mazen van het net zijn niet die van een redelijke reeks, waarbij a onvermijdelijk b oproept, en elke oorzaak een aantal vooraf bepaalde gevolgen.
In onze verbeelding ontbreekt de dynamiek van het oorzakelijk verband.
Iets definiëren houdt in dat je het te definiëren fenomeen beperkingen oplegt, dat je de mogelijkheden in de mate van het mogelijke of onmogelijke terugschroeft tot de eenduidige kern van dat te definiëren ding. Een tafel is hierdoor per definitie niet bedoeld om gestapeld te worden – lexiconografisch is het gewoon een stuk huisraad, hoofdzakelijk bestaande uit een horizontaal blad, dat op één of meer poten rust, om daarop wat te zetten, te leggen of daaraan wat te verrichten, enzovoort. Goed, dus, een tafel, maar. Deze definitie gaat voorbij aan de niet eens zo denkbeeldige inval om twee, drie, vier of meer tafels boven op elkaar te zetten, waardoor in principe, als we de logica van bovenvermelde definitie volgen, alleen de bovenste tafel een lexiconografisch correcte tafel is.
1 en 1 geeft 2 terwijl elke andere uitkomst meer tot de verbeelding spreekt en zelden tot nooit de enig juiste is.
een tafel
Met jouw werk is het per definitie zo dat ik niet weet waarover ik het hebben moet. De gebruikelijke wetten (fysica? metafysica? cerebrale wetten? impulsen? instincten? psychologie?) vertellen mij weinig tot niets over de verlokkingen van de duistere afstand tussen wat ik weet of voel, en niet weet, ad hoc, of wat ik geweten en gevoeld had kunnen hebben.
Afstand is afstand. Iets weten is minder dan niets weten. Ik accepteer de duistere wetten. Die van de Illuminaties bijvoorbeeld. Huishoudelijk en inhoudelijk gebruik zijn er vrijwel identiek. Ik begrijp dat je blik als een begrenzing op mijn handen rust, en wat jij weet over wat ik dacht te doen.
Dit werk duiden, toelichten, het definiëren, het binnen de begrenzing van een of andere overzichtelijk verband plaatsen, het vastpinnen op een plek waarvan ik bij voorbaat weet, intuïtief, dat het toch de verkeerde plek is... Of een juiste, maar dan toch niet zo volledig dat een ander er als lezer lexiconografisch wat aan gehad had kunnen hebben...
Ik wil best wel proberen om het over dit werk te hebben, maar waarom zonder meer te willen, terwijl ik vooraf weet dat ik het met minder stellen moet?
Dat ik het duistere aspect aanvaard, omdat ik het niet verklaren kan.
Dat ik aan de sprookjes van Grimm denken moet, terwijl ik net zo goed weet dat dit geen referentie is. Dat jij, ja precies, jij, dat je geen verklaring wil. Dat die verklaring er niet toe doet, zeg je. Wat je te zeggen had, maakt deel van uit van een kern en daar is alles leeg en stil.
Een tafel, zoals hierboven gedefinieerd, zie ik niet, maar eenzelfde definitie als voor de tafel zou op andere fenomenen van toepassing kunnen zijn. Zodra we de verbeelding betreden, meen ik, is het woordenboek meer een last dan wat anders. Dat is niet alleen met dit werk van het geval, ik bespeur eenzelfde ongemak als ik met werk van Michaël Borremans geconfronteerd word. Andere kunstenaars maken het me beslist makkelijker, de verleiding om er op los te kletsen is dan doorgaans ook een stuk groter en tegelijk zonder riskant neveneffect.
’attente
Toch is er de verleiding om stil te staan bij de iconografie van dit oeuvre...
Het is een verleidelijk uitgangspunt. Een gemakkelijk uitgangspunt.
Iconografie is tegenwoordig onvermijdelijk een vak apart, dacht ik.
Vervang de lexiconografische begrenzing door een iconografische, en weer heb je zo’n woordenboek, dit keer een boek van beelden, dood-gedefinieerd door de verleidelijke impuls om er een plausibele verklaring te zoeken.
Het voorliggende werk beantwoordt aan een innerlijke wet. Iedere stap op dit terrein is er één te veel, alles wat je zou willen – bijvoorbeeld, een heldere en plausibele verklaring van de beelden en de grenzen die deze figuurlijke wereld definiëren – is wat niet kan, het mag niet. De werken zelf stellen de beschouwer ervan voor een duidelijke grens.
Ze proberen verklaren is ongetwijfeld het voordeel van wie er weinig tot geen voeling mee heeft.
Afzien van wat voor verklaring ook de meerwaarde, een surplus dat dan door de obscure leegte van het werk wordt ingevuld. Hierover debatteren is volstrekt zinloos. Je kan de naven nakijken, het wiel bewonderen, die altijd eendere uitvinding, maar de leegte zien waarin het beeld zelf wegrolt is weer wat anders.
Ik zou je kunnen zeggen: we hebben het over een meisje, ze wandelt, plukt bloemen, ze is jong, er kleven bloemen aan haar jurk en ze draagt een zwarte cape terwijl het volop zomer is, zodat je een ritueel vermoedt, iets wat je niet eens vanop afstand had kunnen zien omdat er wellicht geen afstand is. Zoiets noem ik de naven van het beeld. Het beeld rolt van je weg zodra je het aanraakt. Wat anders zou je kunnen doen dan meerollen met dat beeld.
Je kan nog meer vertellen. Het verhaal zal nooit helemaal duidelijk zijn, en nooit helemaal hetzelfde, want, zwijgen moet je zelf doen.
Hans van Heirseele
2006